maandag 6 december 2010

Vergeetboek

In het weekend werd ik tot twee keer toe geconfronteerd met de dood. De eerste keer was toen ik in een opwelling het boek "Koning van de kist" van Pieter Jouke en Michiel Peereboom kocht van boekenbonnen, die ik nog had van een klant, die zo z'n waardering uitsprak voor mijn werk. Altijd prettig als je die van je baas niet krijgt. Het boek heeft als ondertitel 'een humoristische voorbereiding op het onvermijdelijke', een oproep, die ik goed kan gebruiken en bovendien altijd tot mijn repertoire heeft gehoord. Zwarte humor dicht bij de werkelijkheid. Grappen maken over de dood als hij niet al te dichtbij is. Want zodra dat het geval is, bij jezelf of iemand in de omgeving, vergaat je het lachen al weer snel om de één of andere reden.

De tweede keer was toen ik het laatste hoofdstuk las van het 'Vergeetboek' van Douwe Draaisma. Douwe is nog een jaargenoot van mij. Dat is een volstrekt onbelangrijk en irrelevant detail, maar op de één of andere manier straalt zijn roem daarmee weer op mij af. Ook al is hij mij waarschijnlijk al lang vergeten, aangenomen dat hij mij al ooit heeft gekend of herrinnerd. Want hoe kun je iets vergeten, wat je nooit hebt geweten of gekend?
Douwe schrijft over de periode zomer 1793 en zomer 1794, een periode waarin in Frankrijk 1370 mensen werden geëxecuteerd. Vlak voor de onthoofding mochten zij een afscheidsbrief schrijven aan hun dierbaren, een brief die daarna door de revolutionaire raad gelezen en gescreend op informatie, waarmee weer anderen konden worden onthoofd; en daarna opgeslagen in het gevangenisarchief. De brieven zijn dus nooit bij de dierbaren aangekomen. Het lezen van deze brieven moet een vreemde gewaarwording zijn. Het lezen van de citaten in het boek van Douwe is dat al.

In het hoofdstuk wordt ook een verbinding gemaakt met Marcel Proust, iemand die me onmiddelijk doet denken aan Gerrit Krol. Omdat ik op de middelbare school wel eens gedichten schreef, die mijn leraar Nederlands deden denken aan de Gerrit Krol, de Nederlandse Marcel Proust, vooral omdat het proza van Proust en Krol volgens diezelfde leraar volkomen onbegrijpeljk was, hetgeen weer weinig goeds beloofde voor het oordeel over mijn puberpoezie.
Ik verwar Gerrit Krol overigens steeds met Sybren Polet, die ik trouwens niet ken en waarvan ik nooit iets heb gelezen, maar die blijkbaar in hetzelfde namenlaadje in mijn geheugen zit als Krol. Dat namenlaadje is in mijn herinnering weer een uitvinding van taalpsycholoog Noam Chomsky, maar als je dat nazoekt blijkt daar weer niets van te kloppen.

Proust kwam ik trouwens het weekend ook tegen in het boek van Joke Hermsen, 'Stil de tijd', dat al een tijdje op mijn (niet Sinterklaasgerelateerde) verlanglijstje stond, en dat ik in dezelfde opwelling meenam als het dodenboek, van de andere helft van de boekenbonnen. 'A la recherche du temps perdu, een boek waarin voor het eerste de chronologie van het verhaal wordt verlaten, al kan ik dat natuurlijk niet controleren. Ik snap echter nu wel mijn Nederlandse leraar.

En al mijmerend kom je dan weer terug bij Douwe Draaisma en zijn prachtige boek, geschreven als professor in een vak, de geschiedenis van de psychologie, waar ik destijds een enorme hekel aan had omdat het zo saai was, en dat ik alleen maar heb gehaald doordat op de dag voor het tentamen plotseling alle vragen circuleerden, iets waar volgens mij na afloop nog wel onderzoek naar is gedaan, maar of ik dat tentamen later nog een keer heb moeten over doen, dat weet ik niet meer.

Misschien deed Douwe wel aan hetzelfde tentamen mee. En had hij het wel geleerd.
Ik kan niet in zijn schaduw staan.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten