woensdag 30 maart 2011

Vissen

Ik heb vroeger gevist. Samen met mijn broer. In de vakantie. We verveelden ons.
- "Ga toch vissen", zei mijn moeder dan, en dan gingen we. Verderop in de weg was een bruggetje. Net voorbij dat bruggetje kon je langs het talud naar beneden lopen en aan de vaart gaan zitten. Er zat verder nooit iemand. Het was een saaie plaats. Op een saaie dag. Maar het regende niet. Want als het regende gingen we niet.

Vissen was armoe. Geen vakantie. Verveling. Een tak uit een wilg, een stuk touw, een kromme spijker. Zo ving je nooit wat. Later werd dat beter. Hoewel we arm waren thuis, kregen we gemakkelijk een nieuwe hengel. Eerst van een wilgenstok, later een echte bamboe. En een vissnoer met een dobber. Als we die zelf gingen halen tenminste, bij de klompenmaker in Terwispel.
-"Dan heb je wat te doen", zei mijn moeder. En zo was het.

Vissen doe je met maden. Ergens op of rond de boerderij was altijd wel een dooie vogel. Als je die onder een omgekeerde teil legt (achter in de schuur), dan zitten er al snel maden in. Die kun je in een potje doen. Dat vist gemakkelijker dan brood, dat je met water aan elkaar moet zien te rollen in een korrel, en aan je haakje moet pielen. Het valt al uit elkaar als je je hengeltje uit werpt. Maar je hebt niets in de gaten, want je moet niet meteen weer ophalen. En zo zit je aan het water doelloos te staren naar je dobber zonder aas aan het haakje.

We vingen stekelbaarjes, hele kleine. Heel soms een 'witvis'. Ik weet nog niet hoe die in werkeljkheid heetten. Alle gevangen vissen gingen mee naar huis. In een emmer. Met een bot mes zaagden we de kop er af en haalden we de ingewanden er uit. Achter op de gierkolk.
- "Zo leer je wat over vissen", zei mijn vader. En hij had gelijk.

Mijn moeder maakte ze klaar. Met vooral veel liefde. Heel soms was het niet alleen maar knapperig, maar zat er ook nog ergens een heel klein stukje vlees tussen de graten en de stekels.
-"Want de stekels kun je ook eten", zeiden mijn ouders. En dat deden we. Dat was dan rijkdom. Vis eten. Tijdens de vakantie.

Ik heb nu een collega, die vist. Hij vist met vliegen. Of vanuit een vliegtuig. Want hij heeft het over vliegvissen. Hij noemt het "de ultieme zenbeleving". Ik gun het hem. Ik heb met hem te doen. Ik kan inmiddels op vakantie.

woensdag 16 maart 2011

Meester Stikel

Ik ga naar school. We hebben geschiedenis. De meester kan prachtig vertellen. Met de aanwijsstok staat hij achter in de klas. Dan rent hij, tussen de rijen door, schreeuwend naar het bord. Met de punt doorboort hij de denkbeeldige poort van Den Briel. Zo deden wij dat in de tachtigjarige oorlog.

Ik moet naar school. Ik ben bang. Gisteren heeft meester Klaas Meindertsma geslagen en geschopt. Klaas had 'paard' met een t geschreven. Goed voor 'een draai om de oren'. Nou ja, meer een klap tegen z'n hoofd. En toen de meester heel boos aan Klaas vroeg om 'paard' eens langer te maken, zei Klaas 'paarten'. En toen kreeg hij een schop. Klaas vluchtte onder de banken door maar de meester bleef schoppen.

Ik ga naar school. We krijgen ons rapport. Ik heb een 10 voor aardrijkskunde. Voor het eerst van m'n leven snap ik dat er een verband is tussen m'n rapportcijfers en m'n werk in de klas. Ik had een 10 voor Noord-Holland en Drenthe en Zeeland.
- "Purmer, Schermer, Wormer, Beemster en Wieringermeerpolder", belangrijke droogleggingen in Noord-Holland. Het is onderdeel van de basiskennis van ieder kind. Zou het moeten zijn.
- "Tarwe, haver, gerst, pootaardappelen, eetaardappelen, suikerbieten, voederbieten, peulvruchten, vlas". Dat verbouwen ze in Zeeland.
- "Bij gemengd bedrijd staat de landbouw in dienst van de veeteelt". Tenminste in Drente.
Ik verdien een 10.

Ik ga naar school. We hebben tekenen. Ik haat tekenen. We moeten natekenen, een hooiwagen met perspectief. Ik kan het niet. Ik ben dom. Ik heb een 3. Ik verdien een 3.

Ik ben naar school geweest. We hebben een nieuwe jongen in de klas. Hij heet Jaap. Hij is heel dom, maar ook heel sterk. Toen de meester hem wilde slaan met de kaartstok, dezelfde als waarmee hij Den Briel heeft ingenomen, heeft Jaap de stok opgevangen en in twee stukken gebroken. En de meester heeft hem niet geschopt.

Het is donderdag. We staan bij de straat te wachten tot de meester komt. Hij is altijd laat op donderdag, want dan gaat hij naar de kapper. Kapper Betzema. Die ook mijn haar doet. Of beter niet doet. Meester heeft donderdags weer verse stekeltjes. 'Stikels', in het Fries. Daarom noemen we de meester ook 'Meester Stikel'. Op donderdag staan we bij de weg. Om de hoek bij de heg. We lokken hem en roepen:"Meester Stikel, meester Stikel!" Als hij er aan komt rennen we gauw weg.  Want hij mag het niet horen. Ik doe ook mee. Net als Klaas en Jaap. Het is hun stille wraak.