zaterdag 27 maart 2010

Mc Drive

In Tietjerk wonen we in een klein groepje van drie boerderijen. Het is 1967. Tegen een uur of vier komt onze bejaarde buurman vragen of hij mag bellen. Zelf heeft hij geen telefoon. En bij de overburen kan hij ook niet terecht. Op een papiertje heeft hij het nummer geschreven: 253. Wij hebben 371. Hij geeft het briefje aan mijn vader, die de hoorn van de haak pakt en het nummer draait. Dan geeft hij de hoorn aan de buurman die voorzichtig het zwart bakkelieten geval in z'n hand pakt. Hij houdt de hoorn min of meer horizontaal voor zich. Dan buigt hij zich voorzichtig voorover en zegt in het oorstuk:
- "Is daar iemand?"

Mijn vader ondersteunt door het apparaat voorzichtig in de juiste positie te duwen, voor het oor en de mond van de buurman. Het gesprek komt van de grond.

Als na enkele korte zinnen de buurman klaar is geeft hij de hoorn terug aan mijn vader. Die legt hem, op zijn beurt, weer op het aan de muur hangende toestel.

-"Ik had het al aardig onder de slag".
- "Pardon?"
-"Ik had het al aardig onder de slag", herhaalt de buurman. Trots kijkt hij mijn vader aan.

Het is 2010. Om de één of andere reden hebben wij de tandarts op 150 km van huis. In de buurt van Nijmegen. De kinderen wonen in Leeuwarden en Maastricht, hartstikke handig. Zo levert de tandarts in ieder geval twee keer per jaar een gezinsreünie op. Nadat ik samen met deze volwassen kinderen de haljaarlijkse kwelling heb doorstaan, en zij al uren niet blijken te hebben gegeten, willen ze naar de McDrive. Ik ben daar nog noooit geweest.

- "Het staat wel aangegeven pap, je kunt het".
Op de parkeerplaats maken we een rondje. Ik zie geen ingang.
- "Je moet door de poort! Altijd door de poort".
Bij een bord waarop je kunt zien wat er te koop is stop ik even. Ik weet niet of ik wel iets wil.
-"Je moet het raam open doen pap, dan kun je bestellen".
Uit een paal die mij tot nu toe was ontgaan, klinkt een ongeduldige stem. Wat ik blief. Twee Mc kroketten en een Mc Flurry, krijg ik opgedragen.
- "Dat is dan € 6,50", roept de paal.
Ik zie geen gleuf.
- "Je moet doorrijden pap".

Bij een venster zie ik voor het eerst een persoon. Hij neemt het geld in ontvangst en stuurt me door naar het tweede loket. Daar neem ik het voedsel in ontvangst.
- "Ik zou er wel iets te drinken bij willen".
- "Ja dat had je eerder moeten bedenken! Dan moeten we nog een rondje".

Ik heb het al aardig onder de slag.

donderdag 25 maart 2010

Dood zijn

Als de kano om slaat probeer ik weer boven te komen. Maar ik kan het boven niet vinden. Paniek overvalt me, heel kort. Ik wil naar boven, maar daar is een steen. Ik zit vast! Dit is het einde. Meteen is er een enorme kalmte. Dit is het dus, ik ga dood. Een eindeloze vrede omsluit mij. Ik ben dood. Dan kom ik, als vanzelf, boven. Ik zie schreeuwende mensen in paniek. Maar ik ben er nog, niets aan de hand.

Elke keer als er iemand is overleden, of is vermoord, vraag ik me af hoe het is om dood te zijn. Of beter of iemand zich ooit af vraagt hoe het is om dood te zijn. De achterblijvers zijn zó verdrietig, dat geen enkel woord hen troost kan bieden, zo lijkt het.

Toch helpt het mij om me voor te stellen dat ik dood ben. Dat ik niets meer weet, dat het nooit meer terug komt, dat ik niet meer verlang, dat het goed is zo. De dode heeft geen verdriet, geen pijn, geen spijt, geen geknakte toekomst. Zelfs niet al was hij maar een kind. De dode zelf is klaar. De pijn is weg. Het ultieme geluk is bereikt.

De pijn zit bij de achterblijvers. Zij missen iemand. Zij denken aan de geknakte toekomst, zij huilen om de gemiste contacten, hun eigen gemiste contacten.

"Het leven gaat door" is het onontkoombare cliché, het cliché dat de levenden niet kunnen omzeilen. In dat doorgaande leven is iedere situatie in zichzelf even goed als de vorige. Iedere situatie heeft zijn eigen leven en zijn eigen dynamiek. In de ene tijd met de dode, in de andere tijd zonder de dode. Slechts het in de ene tijd nadenken en beleven van de andere tijd levert stress of verdriet op. stress over de toekomst, verdriet over het verleden.

Het uitspreken van deze gedachten blijkt nog erger dan dood gaan. Anderen wensen je dan bijna dood. Hoe kun je zoiets zeggen. Maar ik kan er niets aan doen. De gedachten komen vanzelf. En bij iedere dode helpen ze mij.

Het is tenslotte nogal aanmatigend de dode z'n dood kwalijk te nemen, als oorzaak van mijn verdriet.

dinsdag 23 maart 2010

Tefaf (2)

Ik ben naar de Tefaf geweest. Voordat ik ging, wist ik niet wat dat was, of dat het bestond. Een beurs, waar kunst wordt verhandeld voor bedragen die ik in mijn hele leven nog niet bij elkaar verdien, is geen gebeurtenis die vooraan in mijn beleving of aandacht zit.
Maar mijn recente fascinatie voor beeldende kunst, aangevuld met een gratis gekregen kaartje (in willekeurige volgorde) deden mij in Maastricht en het MECC belanden.

Het is verbijsterend hoeveel kunst er bestaat, in omloop is en wat het kost. Hoog opgetaste muren vol renaissance en middeleeuwen, zorgvuldig gedrapeerde stillevens, en in hoekjes weg gestopte kostbaarheden, strijden om aandacht en betasting. Want het mag wel niet, maar je kunt ze echt aanraken, die Van Gogh, talloze Picasso's, de Giotto en heel erg veel Duitse expressionisten.

Ook de mensen zelf zijn bewegende stillevens:
Een oude mevrouw zit naar een schilderij te staren. Ze is diep onder de indruk. Ze vertelt aan de kunsthandelaar hoe mooi ze het schilderij vindt. Aan zijn gezicht te zien, doet ze dat niet voor het eerst. Het schilderij zelf ondertussen stelt een vrouwenhoofd voor in een enigszins Kubistische stijl. Ik moet aan de steen van Jolan denken. Die lijkt me zeker zo mooi.

De dochter van de mevrouw probeert moeder met zachte hand mee te voeren.

- "Ik hoop dat ik het ga kopen", richt de mevrouw zich voor het laatst tot de verkoper. "Nog even met mijn man overleggen".
- "Moeder, nog één keer zwaaien, we moeten gaan".
- "Meisje, het is de laatste dag".
- "Wat zei u ook weer wat het koste?"
- "Zes miljoen mevrouw"
- "Ja ja"

Even staat mijn wereld stil. Zes Miljoen! Ooit was er een man van zes miljoen. Maar een schilderij van zes miljoen, en zo dichtbij! Ik vraag me af wat maakt dat de ene kunstenaar onbetaalbaar is, en de andere niet. Ik ken het schilderij niet. Van de kunstenaar heb ik nog nooit gehoord.

Het schilderij zal ik nooit meer vergeten.
En de steen van Jolan heeft nu ook een vaste associatie.

maandag 22 maart 2010

Tefaf

Het trapje is van zwaar eikenhout en zit strak in de lak. Het past bij de geelbruine kleur, die dit deel van het gebouw domineert. Op de vierde trede van het trapje staat een man van een jaar of veertig. Hij heeft lang haar, en omdat hij schuin omhoog kijkt, kan ik de naderende halve maan zien schemeren. Hij draagt een flodderig pak, dat desondanks een dure indruk maakt.
In z'n hand heeft hij een, bij de trap passend, vergrootglas van king-size formaat. De doorsnee is minstens twintig centimeter, de dikte zeker twee. Rijkhalzend bekijkt hij een nog hoger hangend schilderij, waarop een vaas met bloemen. Een schilderij dat mij alleen was opgevallen omdat ik het lelijker vond dan alle andere in de directe omgeving.

Aan de voet van de trap staan twee vrouwen, naast een man van de kunstgalerij die de trap vast houdt.
- Z'n lievelingsboem staat er op" zegt de oudste vrouw.
De kunsthandelaar knikt maar zegt niets, misschien bang deze precaire en wellicht voor hem kansrijke situatie een ongewenste wending te geven.

Ik blijf nog een volle minuut kijken, maar niemand van de aanwezigen schijnt het een vreemd tafereel te vinden. Dan loop ik door. Op zoek naar mijn favoriete bloem.

maandag 15 maart 2010

Telefoon

Ik ben net met mijn vrouw over een wezenlijk en precair onderwerp m.b.t. onze toekomst aan het delibereren, als de telefoon gaat. Een buitengewoon indringende inbreuk op onze privacy, die wij helaas niet kunnen negeren. Op het moment dat je samen de liefde bedrijft, zul je iemand die aan de deur belt niet open doen, maar de telefoon negeren, dat is toch nog iets anders.
Aan de nummermelder zie ik dat het hier een lokaal telefoongesprek zal betreffen, met iemand waarvan wij het nog niet de moeite waard hebben gevonden om de naam in onze adreslijst op te nemen, als wij hem of haar überhaupt al kennen.

Als ik opneem blijkt de belster niet verdacht op mijn aanwezigheid.
"Met wie zegt u?"
Ik herhaal mijn naam.
"Dan ben ik niet goed".

Ik begin te begrijpen wat er aan de hand is. Waarschijnlijk had de belster liever mijn beminnelijke eega aan de lijn gehad, die echter altijd haar eigen naam gebruikt: Vriesema.
"Wie zocht u dan?" , probeer ik haar te paaien.
"Mevrouw de Vries".
"Vriesema", zeg ik corrigerend
"Oh, dank u wel" is haar verbluffende antwoord. En voor ik iets kan zeggen heeft ze op gehangen.

Ik probeer me te verplaatsen in een andere ruimte in ons dorp. Daar zit nu iemand met enige verbijstering naar de hoorn te kijken, zich realiserend dat degene die ze belde, en die zij niet kende, dacht dat hij beter wist wie ze wilde bellen dan zij zelf.

Ze heeft niet meer terug gebeld.

vrijdag 5 maart 2010

Agnes huilt

Dikke tranen blijven in haar ogen hangen. Meren van onbegrip. Zachte lenzen van teleurstrelling. Het is voorbij. Hoe graag had ze niet de wereld verbeterd. Had ze ons allemaal mee laten delen uit de ruif van het industrieel en bankierende graaiersgilde.

Is ze ijdel? Als je weg gaat, denk je dat het met jou te maken heeft. Dat lijkt me een vorm van ijdelheid. De hele achterban van de SP staat achter haar. En toch gaat ze. Is ze dan impulsief? Wie wilde dit? Haar achterban niet? Zij zelf niet? Waarom gaat ze dan?

Is ze een viswijf? Volgens Felix Rottenberg, toch de visboer zelf die het kan weten, wel.

IJdel, impulsief, viswijf.

De ideale politicus? Of zit er toch weer een vleugje perslucht bij?

dinsdag 2 maart 2010

Sven en de pen

De Olympische spelen zijn voorbij. Een bijzondere tijd. Een tijd zonder nadenken. Een tijd van onderbuik. Emoties, winnen en verliezen. Een tijd voor de pers!
Nieuwe kansen: huldigingen! Iets over niets! Latente mogelijkheden.

Twee mannen die intensief samen werken, gaan binnen die samenwerking samen in de fout. Ze knallen een keer. Ze praten een keer. Ze vloeken een keer. Ze drinken een pilsje. Het zijn mannen. Niet lullen maar poetsen.

Sven is bijna thuis. Het is voorbij. Er is teleurstelling. Geen zin in weer een huldiging. Sven is een fries. Al dat feesten met mensen die je niet kent, worden geleefd door betweters, het is niets voor hem. Het heeft niets met de wissel te maken. Of met de andere man.

Wat zou het mooi zijn als je de mannen uit elkaar kon drijven! Als hun wegen konden worden gescheiden. Als je kon zeggen: "zie je wel, het is niet gelukt". Dat je nog jaren later een programma kunt maken, over de wissel en de sluimerende ruzie, de verdrongen en verborgen haat.

Zelf nieuws creëren, het is nu of nooit. De pershyena's janken.