maandag 27 juni 2011

Jopie Huisman

Tussen Drachten en Heerenveen staat een groot reclamebord voor het Jopie Huismanmuseum. Nog maar net. Omdat het bord nu net is geplaatst, denk ik dat het wel slecht zal gaan met het museum. Er moeten meer mensen komen en dus moet er reclame gemaakt. De kost gaat voor de baat.

Ik ben er al lang niet meer geweest. Want ik heb het al gezien. Het is best dapper een museum te beginnen voor het werk van één man. En dan nog een autodidact. Een man ook die misschien nog niet zo lang geleden aan de kunstroute van Workum mee deed. Waar je natuurlijk best mooie dingen kunt zien. Misschien.

Ik vind de echt realistische dingen van Jopie mooi. Toen ik ze voor het eerst zag had ik nog nooit iemand gezien die zo kon schilderen. Zo echt en toch ook weer niet.


Pas later zag ik Terry Rodgers en Jan Worm. Jopie is hun voorganger eigenlijk. Maar ik vond Jopie eerst geen kunst. Toen ik hem voor het eerst zag. Meer een lompenhandelaar. Maar dat zijn geen elkaar uitsluitende categorieën natuurlijk.

Is het kunst? Ik kon het niet laten en heb de afgelopen maanden een eerste werkje over kunsttheorie doorgewerkt.
"Maar is het kunst? " van Cynthia Freeland. Een inleiding in de kunsttheorie.  Geen opwekkende literatuur.  Cynthia (ik mag toch wel cynthia zeggen?) zet veel definities op een rij en kiest er uiteindelijk voor twee:
  1. Kunst is Kunst als het cultureel van substantiële betekenis is, bekwaam gecodeerd in een ontroerend, tot de verbeelding sprekend medium. Deze definitie heeft ze van ene Richard Anderson.
  2. Kunst is een continu onderzoek van ons op de waarneming gebaseerd bewustzijn, en een continue vergroting van ons bewustzijn van de ons omringende wereld. Dat heeft ze van Robert Orwin, zelf kunstenaar.
Ik toets Jopie aan deze beide definities.  Ik vind het ontroerend gecodeerd. Tot de verbeelding sprekend. Jopie heeft mij zeer bewust gemaakt van de schoonheid van het gewone. Mijn bewustzijn van de omringende wereld vergroot. Ik realiseer me wel, dat dat niet voor iedereen hoeft te gelden. Jopie is voor mij dus kunst, al dacht ik eerst van niet. En voor anderen mischien niet, ook al voldoet hij voor mij aan de definitie.

Ik denk dat ik geen kunsttheorie meer ga lezen.
Maar ik ga nog wel terug naar Jopie. Daar kan hij op rekenen.

donderdag 23 juni 2011

Proefwerk

Als we de klas binnen komen zit Middelink al op zijn verhoging. Zijn dampende sigaar als fallus van zijn autoriteit. We hebben geschiedenis. Terwijl wij onze plaatsen opzoeken slist hij:
- "Zo kindertjes, heeft mamma jullie weer laten gaan"?
Zijn spraakgebrek is onderdeel van zijn overwicht, iets waar weinig andere leraren hem in kunnen volgen.
"- Pak je boek!", roept hij als we bijna allemaal zitten.

Onzekerheid alom. Een enkele leerling steekt een vinger op, een andere zoekt een boek. Dan roept er één door de klas:
- "Maar meneer, we hadden vandaag toch een proefwerk?"
- "Is dat zo?", riposteert hij, niet in het minst uit het veld geslagen.
- "Pak dan je proefwerkblok maar".
Achter mij moppert een klasgenoot tegen de verklikker: "Hou toch je mond man".
Maar die zucht: "Anders moet ik het volgende week weer leren".
Meer tijd is er niet, omdat de eerste vraag al door de klas schalt:
-"Hoe heette de gezant van de keizer Wilhelm de tweede, die de eerste wereldoorlog aankondigde?"
-"Schrijf alleen het antwoord op".
Ik weet het antwoord: Benedetti.
"Werd thuis altijd Detti met de benen genoemd, omdat hij zo hard kon rennen", was in de les het bijbehorende grapje met ezelsbrug-eigenschappen geweest.

Als hij na 20 vragen kort pauzeert, vraagt een Joke de Jong, die nooit één van de snelste is,
- "Meneer, wat was vraag 12?"
Enigszins verstoord kijkt hij op.
-"Dacht je dat ik dat nog weet, sloom wicht", slist hij, onder hilarisch gelach.
Dan volgt vraag 21.

Als er 30 vragen zijn geweest, mag ik de proefwerken innemen en naar hem toe brengen. Zelf steekt Middelink een nieuwe sigaar op. Dan legt hij vier proefwerken naast elkaar op z'n bureau. Het antwoord dat het meeste voor komt stelt hij vast als het goede. Twee fouten een punt.
"Je kunt zelf je cijfer uitrekenen".
Een voor één mogen we ons cijfer zeggen dat hij in de agenda noteert. Niemand komt op het idee een ander cijfer te noemen dan hij daadwerkelijk heeft verdient.

Dan zoeken we de gang op, een ervaring rijker.
Wie zegt daar dat het onderwijs slechter is geworden?

maandag 13 juni 2011

Belijdenis

Een kennis is naar een 'geloofsbelijdenis' geweest. Dat is het moment waarop- en de kerkdienst waarin  iemand zich aan de kerk bindt en overgeeft. Het moment dat het eigen denken definitief wordt ingewisseld voor de grillige fratsen Gods.  Het zou allemaal aan mijn aandacht zijn voorbij gegaan, als de betreffende kennis mij niet verbijsterd had geconfronteerd met iets dat ze zich nog herinnerde.
- "We moesten zingen: Leer mij volgen zonder vragen!".
- "Verder weet ik het niet".

Tot mijn eigen verbijstering welt in mijn bewustzijn zonder enige moeite de rest naar boven:
Leer mij volgen zonder vragen
Alles wat gij doet is goed.
Leer mij slechts het heden dragen,
met een rustig kalm gemoed

Schijnen mij uw wegen duister:
Heer ik vraag u niet waarom.
Eenmaal zie ik al uw luister,
als ik in uw hemel kom

de tekst tekent de volledige overgave en het inleveren van de eigen wil.

De herinnering levert een hoop ambivalente gevoelens op. Ik voel me een beetje trots dat ik me deze tekst herinner. Ik wist niet dat ik het nog wist. Douwe Draaisma zou trots op me zijn!
Ik probeer objectief naar de tekst te kijken. Het taalgebruik heeft wel iets. "Schijnen mij uw wegen duister", dat ga ik binenkort eens toepassen op een collega.
Is het inhoudelijk allemaal zo vreselijk verschillend van het 'Wu Wei' van de Tao, of van het 'Amor Fati' van Nietsche? Ik weet het niet. Tao en Nietsche roepen op om "je lot te leven".  De gelovigen leggen het buiten zichzelf. Schuiven de verantwoordelijkheid af: God wil het. Lafaards.
Maar het ergste is: er komt misschien na dit leven nog iets, waardoor het nu, niet zo belangrijk is. Mijn walging is in volle omvang terug.

Je levert je vrije wil in als je belijdenis doet.

maandag 6 juni 2011

Albert's probeersels

Het schrijven van stukjes gaat vanzelf. Een stukje kost ongeveer 10 minuten. Tenminste het schrijven van de stukjes. Soms vragen mensen: "Hoe kom je er op"? Maar die vraag kan ik niet beantwoorden. Ik weet alleen dat de vraag: "Hoe kom je er op",  een antwoord heeft, ergens in een boek dat ik ergens heb gelezen. Bij Guus Kuijer meen ik in "Hoe wordt ik gelukkig?"  Maar het kan ook zijn in een boek van Mathieu Weggeman. "Waarom zouden we dood gaan?" of "Leiding geven aan Professionals, niet doen!" Twee boeken die trouwens niets met elkaar te maken hebben, sterker nog, die in twee verschillende werelden tot stand zijn gekomen volgens Weggeman zelf. Ik zou dat eigenlijk na moeten zoeken, maar daar heb ik geen tijd voor, wat een rationalisatie is voor "daar heb ik geen zin in".

Al typend moet ik daarbij denken aan het feit dat Weggeman "waarom zouden we doodgaan",  schreef in de vrije uurtjes tussen zijn lezingen over leiding geven aan professionals. Wat hij dus af raadde (of ried). Meestal dacht hij over (niet) dood gaan na op vliegvelden, een plaats waar ook Alain de Botton een boek schreef, wat ik trouwens niet heb gelezen omdat het me niks leek, maar dat ik, nu ik wat meer van hem heb gelezen,  misschien toch eens moet aanschaffen.

Als je al dit soort gedachten aaneen rijgt zonder ze op te schrijven, vergeet je ze weer, al kun je ze weer oproepen door na te denken over volgende stukjes, of over redenen om met stukjes schrijven te stoppen.
Veel van al dat denkwerk gebeurt trouwens zonder dat je er zelf bij bent. In je onderbewuste, een geruststellende gedachte, die je in Ab Dijksterhuis' (let op het kommaatje) "Het slimme onbewuste" terug kunt vinden. Net als allerlei leuke onderzoekjes, waarmee je op verjaardagen indruk kunt maken. Hangt trouwens wel erg af van het soort verjaardagen waar je pleegt te komen (of wordt uitgenodigd).

Al dit soort activeren van je geheugen, leidt je onontkoombaar naar Douwe Draaisma, mijn studie- en jaargenoot, die mij ongetwijfeld niet meer kent, en wiens werk ik met plezier regelmatig lees, hoewel ik aan zijn vak, de geschiedenis van de psychologie, tijdens mijn studie een grondige hekel had. Waarschijnlijk een pijnlijk bewijs van mijn toenmalige onvolwassenheid, al is dit stukje daar misschien net zo goed een bewijs van.
Gek wordt je van al dat proberen. Net als Michel de Montaigne, die zijn gedachten presenteerde onder de titel 'essays', wat Frans is voor 'probeersels'. En daarom heeft hij een warm plekje in mijn hart veroverd.

Uiteindelijk kost het verbeteren van de typfouten nog de meeste tijd.
En dat lukt nooit helemaal.

vrijdag 3 juni 2011

Bejaardenstress

Hemelvaartsdag. Voor mij als zelfbenoemde heiden, een dag om te omarmen met mixed feelings. Iedere vrije dag is welkom, wat de reden ook is. Maar erg principieel klinkt dat niet. Ik zou toch eigenlijk op de barricaden moeten klimmen om het bestaan van God te bestrijden, en hemelvaartsdag af te schaffen als logische 'collateral damage'.  Toch één van de mooiste begrippen die er bestaat. Onontkoombare nevenschade?
Of is dat op de barricaden klimmen een overblijfsel van mijn zendingsgenen? Brrrr. Dan maar geen godsbestrijding met als bijkomend voordeel een vrije dag. Ik ga dus fietsen. Tussen Dalfsen en Ommen is een nieuw fietspad. Mooi weer om dat eens te verkennen.

Aangekomen in Ommen bij 'Jip' hoor ik enkele bejaarden aan een neventafel klagen over de drukte. Ik denk er het mijne van en laat het zo. De rosé smaakt prima. Langs dezelfde weg terug. Niet erg mijn ding, maar langs een nieuw pad, wil ik wel van mijn principes afwijken. Het was toch een 'non-principiële dag'.
Aangekomen op het terras bij de Klomp in Vilsteren laat ik mij opnieuw de rosé smaken.
Op het parkeerterrein hoor ik een groepje bejaarden klagen over de drukte. "Een keer is toeval, twee keer is opvallend, drie keer een patroon". Ik wil nog enkele bij mij borrelende gedachten over de bejaarden uitstorten, maar weet mij in te houden. Bejaarden moet je niet tarten, daar komen er steeds meer van. Sterker nog, ik kom er aan!
Door de prachtige dreven langs Mooi-rivier eindigen we op een laatste terras. Naast ons twee grijze duizen. Het duurt maar even, dan klaagt zij:
- "Wat is het druk vandaag".
Hij bromt.

Het mooie weer, de lekkere Rose, het fraaie uitzicht, niets schijnt hen te kunnen raken. Het is druk vandaag.
Wij bejaarden zijn gewend op onze electrische fietsen helemaal alleen zonder anderen het landschap te bezitten. Anders zeuren wij jullie wel van het terras af. Want zeuren is ons sterke punt. Oplossingen bedenken niet, zoals thuis blijven bijvoorbeeld.

"Was dan thuis gebleven", zeg ik ... bijna.
Maar ik doe het niet.