zondag 27 februari 2011

Mopperkont

Links in de hoek ontwaar ik enige commotie. Een ouder echtpaar lijkt het aan de stok te hebben met de serveerster. Ik heb een hekel aan dat soort dingen. Roepende mensen in een kroeg brengen een gevoel van basale onveiligheid bij mij teweeg. Steeds opnieuw, alsof ik in een vorig leven een weinig succesvolle kroegbaas ben geweest.

De stennismaker blijkt een bejaarde Belg, die (zo maak ik uit het geschreeuw op) weigert de op zijn bon vermelde BTW te betalen. Het is een voor mij volstrekt nieuwe klacht, in het spectrum van de, veelal onredelijke, klachten, die ik om mij heen ooit heb gehoord.
De jeugdige serveerster blijkt ook niet de optimale argumentatie te gebruiken met haar: 'alle Nederlanders betalen BTW. Want daaruit put de druktemaker een nieuw argument voor zijn verzet. Dan kiest hij toch eieren voor zijn BTW.

Even later is hij terug. Hij heeft z'n wandelstok te zijn vergeten. De serveerster is niet erg behulpzaam, maar kijkt toch op de plaats waar hij z'n koffie heeft genuttigd. De stok blijkt verdwenen, althans niet aanwezig.
Het blijkt olie op het vuur. Nogmaals doorzoekt hij zelf de koffiehoek, onderwijl luid klagend tegen een leeftijdgenoot, die de euvele moed heeft gehad het betreffende tafeltje in beslag te nemen. Maar ook z'n eigen zoekstrategie heeft geen resultaat.

Terwijl ik me aan het tafereel probeer te onttrekken, en mijn reïncarnatie naar de achtergrond dwing, zie ik buiten op het terras een wandelstok aan een tafel hangen. Het lukt me de aandacht van het bejaarde Belgische heethoofd te trekken.
- Buiten hangt een wandelstok aan een tafel meneer
Hij kijkt en zegt niets.
- Is dat hem? , probeert de bejaarde tafelbezetter, als bondgenoot in mijn strijd om hem buiten te zetten.
- Mijn vrouw heeft hem natuurlijk weer mee genomen, die vergeet ook alles, hoor ik hem nog mopperen, terwijl hij het etablissement verlaat.

Op weg de schuld van de vrouw en de wereld die tegen hem is, van nieuwe voeding te voorzien.

zaterdag 26 februari 2011

Ontmoeting

In Alkmaar trof ik op straat de rijdende rechter. Hij kwam me tegemoet, gearmd met een vrouw van z'n eigen leeftijd, die ik voor het gemak maar even inschatte als zijn echtgenote.
Hij viel op door een overmatig stijf loopje. De vrouw praatte onafgebroken tegen hem aan, al leek hij dat niet te merken.

Het ontmoeten van een bekende Nederlander is een merkwaardig gevoel. Ik wilde (hoefde?) helemaal niet naar hem kijken (ik kijk trouwens nooit naar de rijdende rechter), maar mijn blik werd onwillekeurig gegrepen. Alsof er iets afwijkends in het straatbeeld op trad. Alsof er een clown voorbij sprong. Maar ook alsof je een familielid op straat treft, die je daar niet had verwacht. En terwijl je je realiseert dat het en bekende Nederder is, denk je "Niet kijken!" Maar dat slaat nergens op, want naar die clown of dat familielid zou je ook kijken.

Deze week las ik 'dienstreizen van een thuisblijver', van Maarten 't Hart. Voor een bekende Nederlander is iedere keer dat je je op straat begeeft een dienstreis.

Ooit wilde ik wel bekend zijn. Of beroemd. Maar ik wil niet herkend worden.

zaterdag 12 februari 2011

Oogziekte

Vrijdag in de kantine, al is dat een groot woord voor een hok met een koffieapparaat, kwam een collega vertellen dat hij komende week moet worden geopereerd. Hij heeft een oogziekte. Al een tijdje ziet hij een gele vlek en dat is onprettig. De operatie vraagt een volledige narcose, maar aan het eind van de dag mag je wel weer naar huis. Alleen niet zelf rijden.

Ik bestede maar half aandacht aan het verhaal. Het lande wel, maar passeerde als een vrolijke zorg van een aardige collega, een vrolijke zestiger, met een positieve kijk op het leven. En hij kondigde aan donderdag weer te komen werken.

Zaterdagmorgen las ik dat iemand, vlak na het overlijden van Friedrich Nietsche, heeft geprobeerd om de ogen van de verscheidene dicht te drukken. Bij één oog lukte dat niet.
Nietsche leed aan 'Chorioretinitis centralis serosa', een oogaandoening waarbij vochtophoping onder het netvlies optreedt, zodat de blik vertroebeld raakt (Macula of gele vlek!). Tot mijn stomme verbazing wordt deze ziekte ook wel de 'managersziekte' genoemd, omdat hij veel voor zou komen bij mannen en jongens "van wie het uiterste wordt gevergd en die het gevoel hebben dat ze in hun prestaties moeten zien te beantwoorden aan een torenhoog verwachtingspatroon (stresshormonen verstoren de normale bloedcirculatie in het vaatvlies)".

Mijn sociaal constructivistisch denkhoofd probeert al deze informatie te integreren. Dezelfde ziekte als Nietsche. Het is bijna om jaloers op te worden! Hoewel: Ben je dan belangrijker dan als je dezelfde ziekte hebt als mijn schoonmoeder?
Anderszijds is mijn collega niet iemand die ik ooit verdacht zou hebben van een managersziekte, welke dan ook. En zeker niet van eentje waarbij hij zou lijden aan ongekende stress vanuit zijn omgeving. Hoewel hij bijna met pensioen is, zou ik hem eerder als de ultieme ontspanning in het werk kenschetsen, dan als lijdend aan extrinsiek veroorzaakte prestatiedruk. Moet ik nu anders naar hem kijken? Of is het toekennen van deze oorzaak aan de ziekte misschien minder algemeen geldend dan het tijdschriftartikel doet vermoeden?

Hoe leer ik eigenlijk? Het artikel over Nietsche had ik al eerder gelezen, maar toen was er niets van blijven hangen gek genoeg, daarom las ik het nog een keer. Het verhaal van de collega had ik met een half oor gehoord. Pas de combinatie van verhalen rukt beide uit het onderbewustzijn en levert een kennisconstructie en reflectief proces op. Is dat eigenlijk interessant? Niemand kent mijn collega, niemand kent mij. Veel mensen kennen Nietsche, maar zijn niet geïntereseerd in oogziektes. Of in denkprocessen.
Kun je dan toch een intrigerend stukje daar over schrijven? Bevredigend? Zodanig dat het zijn rust neemt in je kenniskamer? Onderdeel van je belezenheid wordt, iets dat trouwens volgens Maarten 'Hart dan weer volstrekt geen waarde heeft?

Het intrigeert mij. Ik leer hoe ik leer.

zondag 6 februari 2011

Dementeren

Ik dementeer. Dat is geen angst of irrationele overmatige bezorgdheid, maar een vaststaand feit. In mijn hoofd. Ik word er elke dag als ik ga werken aan herinnerd. Aan het eind van de dag: Als ik op weg naar huis bij de deur ben is het weer gelukt! Ik ben weer mijn jas vergeten. Een onontkoombare wandeling van tenminste 50 meter ligt in het verschiet. Vanaf de deur is het ongeveer 25 meter naar mijn werkplek. Naast mijn bureau staat een kapstok. Eenmaal daar aangekomen hang ik 's morgens mijn jas op. Op dat moment weet ik het al: als ik vanmiddag naar huis ga, zal ik mijn jas vergeten zijn, en bij de deur zal ik dan weer terug moeten.
Dat zorgt voor een lastige keuze: ik kan nu onmiddellijk terug lopen naar de deur om mijn jas daar op te hangen bij de kapstop die daar staat. Dan hoef ik vanmiddag niet terug, maar maak ik de wandeling nu alvast. En het is nu even ver als vanmiddag.
Maar als ik toegeef aan deze aandrang geef ik ook toe aan het feit dat het me vanmiddag niet zal lukken om vandaag de jas wel mee te nemen. Omdat mijn lijfspreuk is "The harmless effects of excessive optimism", hang ik dus de jas op in de hoop dat ik die vanmiddag niet zal vergeten. Maar dat gebeurt wel. Nog nooit heb ik aan mij jas gedacht, voordat ik bij de deur ben. En daarom weet ik het zeker. Net als mijn oma en mijn vader zal ook ik weg glijden in onwetendheid. Een enigszins angstaanjagende en tegelijkertijd geruststelllende gedachte.