Als de kano om slaat probeer ik weer boven te komen. Maar ik kan het boven niet vinden. Paniek overvalt me, heel kort. Ik wil naar boven, maar daar is een steen. Ik zit vast! Dit is het einde. Meteen is er een enorme kalmte. Dit is het dus, ik ga dood. Een eindeloze vrede omsluit mij. Ik ben dood. Dan kom ik, als vanzelf, boven. Ik zie schreeuwende mensen in paniek. Maar ik ben er nog, niets aan de hand.
Elke keer als er iemand is overleden, of is vermoord, vraag ik me af hoe het is om dood te zijn. Of beter of iemand zich ooit af vraagt hoe het is om dood te zijn. De achterblijvers zijn zó verdrietig, dat geen enkel woord hen troost kan bieden, zo lijkt het.
Toch helpt het mij om me voor te stellen dat ik dood ben. Dat ik niets meer weet, dat het nooit meer terug komt, dat ik niet meer verlang, dat het goed is zo. De dode heeft geen verdriet, geen pijn, geen spijt, geen geknakte toekomst. Zelfs niet al was hij maar een kind. De dode zelf is klaar. De pijn is weg. Het ultieme geluk is bereikt.
De pijn zit bij de achterblijvers. Zij missen iemand. Zij denken aan de geknakte toekomst, zij huilen om de gemiste contacten, hun eigen gemiste contacten.
"Het leven gaat door" is het onontkoombare cliché, het cliché dat de levenden niet kunnen omzeilen. In dat doorgaande leven is iedere situatie in zichzelf even goed als de vorige. Iedere situatie heeft zijn eigen leven en zijn eigen dynamiek. In de ene tijd met de dode, in de andere tijd zonder de dode. Slechts het in de ene tijd nadenken en beleven van de andere tijd levert stress of verdriet op. stress over de toekomst, verdriet over het verleden.
Het uitspreken van deze gedachten blijkt nog erger dan dood gaan. Anderen wensen je dan bijna dood. Hoe kun je zoiets zeggen. Maar ik kan er niets aan doen. De gedachten komen vanzelf. En bij iedere dode helpen ze mij.
Het is tenslotte nogal aanmatigend de dode z'n dood kwalijk te nemen, als oorzaak van mijn verdriet.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten