Mijn vader had varkens. Niet veel, maar als keuterboertje moest hij ergens van rond komen. En zo groeide ik op tussen koeien, varkens en kippen. En daar waar de kippen en de koeien gericht hun dagelijkse maaltijd kregen toebedeeld, waren de varkens afhankelijk van wat er zoal voorbijkwam.
Onderdeel van die voedselparrade was het oude brood van bakker Koolstra. Bakker Koolstra zat, net als mijn vader, in de kerkeraad. Dat schept een band. En aangezien wij arm waren en bakker Koolstra niet, was het zijn christenplicht iets voor zijn nooddruftige broeder te doen. En zo bracht de bakkersknecht iedere maandag een zak met oud brood. 'Voor de varkens'. Hij wist wel beter.
Voordat de zak in de stal werd geleegd, ging mijn moeders kennersoog over de bruine en witte broden. De onverkochte broden van de vorige week werden deskundig geordend van maandag naar zaterdag. De broden met schimmel naar de varkens. De broden van zaterdag en vaak ook vrijdag in de broodtrommel. Een suikerbrood en een krentenbrood in de kelder.
Het weg brengen van de resterende broden naar de varkens, was vervolgens een strijd tussen mijn broer en mij. Want in de zak hadden we nog krentenbollen gezien! En samen met de varkens, in de warmte van de rode lamp, in het stro, aten wij die overheerlijke krentenbollen, die al een beetje gistten.
Nooit zal ik die momenten vergeten. Ik kan de geur en smaak van die krentenbollen zo oproepen! En soms, heeeel soms, krijg je wel eens ergens zo'n krentenbol. Ik zeg er niets van.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten