Ik sta met mijn fietsje bij de straat. Ik ben 5 jaar. Zo meteen komt mijn vriendje. Met hem zal ik naar school fietsen, voor de eerste keer. Op mijn doortrapfiets. Ik kan al een beetje achteruit fietsen.
Ik huil. Ik vind het eng. Mijn moeder komt me troosten.
"Ik wil niet naar school"
"Waarom niet?"
"Ik kan niks"
"Dat geeft niet, dat gaan ze je daar leren".
Mijn moeder heeft een optimistische onderwijsvisie. En veel vertrouwen in haar oudste zoon. Zelfs op de eerste dag brengt ze me niet naar school. En dat ondanks het feit dat de school 5 kilometer verderop staat. Ze vertrouwt me toe aan de 8 jarige buurjongen. Het is 1962.
Ben ik verwaarloosd? Hadden mijn ouders uit de ouderlijke macht moeten worden gezet? Misschien had ik geluk: De buren klaagden niet.
We zijn verhuisd. Mijn moeder heeft me verteld, dat ik 's middags uit school niet meer naar de boerderij moet komen, maar naar het nieuwe huis. Het is niet moeilijk. Ik moet bij de kinderwagenfabriek niet de kilometerweg op gaan maar de andere kant uit. En dan steeds rechtdoor. Dan kom ik vanzelf bij het nieuwe huis.
Ik ben 7. Het is nu 1963. Ik kan het niet vinden. En dus fiets ik terug naar school, en daarna naar het oude huis. Een buurmeisje brengt me naar het nieuwe huis. Mijn moeder bedankt haar. Mijn moeder vind mij dom. Het buurmeisje stapt niet naar de kinderbescherming. Is zij ontspoord?
Ik snap het wel. Het verkeer is drukker geworden. De mensen zijn agressiever. Het is allemaal veel gevaarlijker nu. Voordat je weet wordt je kind ontvoerd.
Of zouden de kinderen minder zelfstandig zijn geworden?
Of heb ik geluk gehad dat ik zo zelfstandig ben opgevoed?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten