Het is 2127. Het is 14 mei, de dag van de 'opstanding des vleesches', het begin van het eeuwige leven. Bij het rijksarchief in Moskou verzamelen zich honderden mensen. Zij zijn al opgestaan, God is nog even bezig. Je bent er maar zo niet mee klaar, al die miljarden mensen. Het is al druk op aarde aan het worden. Toch nog woekeren met de ruimte.
De toegestroomden verzamelen zich om hem te zien. Hem, voor wie ze onvoorwaardelijk bevreesd zijn, de grote, gehate, kleine Adolf.
Als God, die ze nu eindelijk in zijn aanschijn mogen aanschouwen naar binnen gaat, komt er even later een jonge vrouw naar buiten. Uit de ruimte waar de schedel apart was gelegd. Bijna net zo mooi als God (dat hij een vrouw was, was toch ook wel een verrassing geweest) zelf. Er gaat een siddering door de rijen. Al weer een verrassing. Niemand is teleurgesteld. Want negatieve gevoelens bestaan niet. Van verbazing kun je genieten. 'Ergert u niet, verwondert u slechts'. Dat is nu, na de opstanding, praktijk.
Achteraan wordt een klein mannetje weg gevoerd. Hij houdt zijn hand voor z'n snor. "Weer gefopt", mompelt hij nog, terwijl hij wordt afgevoerd door twee dementors. Op weg naar de hel. Als enige.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten